Brugge

Aalst als enigste centrumstad niet op schema voor aantal sociale woningen

Van alle centrumsteden hinkt Aalst het meest achterop in het te behalen sociaal objectief. Dat blijkt uit een vraag van Vlaams parlementslid Mercedes Van Volcem(Open Vld) aan minister Freya Van den Bossche (Sp.a). Het decreet grond- en pandenbeleid (2009) voorziet in een bindend sociaal objectief per gemeente. Elke Vlaamse stad of gemeente moet immers 9% sociale woningen realiseren. Dit objectief legde een aantal te realiseren sociale woningen op per gemeente voor de periode 2009-2020. “De Vlaamse Regering verlengde dit groeipad voor sociale huurwoningen van 2020 naar 2023. Ik zou het grond en pandendecreet willen herzien.” aldus Vlaams parlementslid Van Volcem
Uit de resultaten van de voortgangstoets van 2012 is gebleken dat 12 van de 13 centrumsteden op schema zitten om hun bindend sociaal objectief binnen de vooropgestelde termijn te bereiken. Enkel Aalst leverde de afgelopen legislatuur onvoldoende inspanningen, inzonder wat haar objectief koop betreft.

Antwerpen, Genk, Gent en Mechelen hadden reeds meer dan 9% sociale huisvesting en tellen dus een sociaal objectief van 0 te realiseren bijkomende woningen.  Aalst waar in 2007 slechts 3,77% van de woningen onder de sociale noemer viel, hinkt nog steeds ferm achterop.  Eind 2011 was daar dit aantal slechts tot 4,06% gestegen.  De stad heeft nog serieuze inspanningen voor de boeg wil het haar doelstellingen halen. Uit de cijfers blijkt ook dat Kortrijk serieuze inspanningen deed en eind 2011 9% sociale woningen telde.

Bindend sociaal objectief herzien

“Ik ben dan ook persoonlijk voorstander om de bepalingen omtrent sociale woningen in het grond en pandendecreet af te schaffen.  In Brasschaat zijn er misschien 20 procent huurders en 80 procent eigenaars en toch moeten er 9 procent sociale woningen zijn?  In Antwerpen zijn er 50 % huurders en moeten er ook maar 9 procent sociale woningen zijn? Is het niet beter het beleid en middelen af te stemmen op de behoefte en wachtlijsten  in plaats van procenten?” aldus Van Volcem.

“Bovendien is de stad of de gemeente op zich ook een zeer eigenaardig meetinstrument voor het woonbeleid. Het woonbeleid zou op grotere schaal moeten benaderd worden. Ik ben voorstander van regionale woonmarkten (stadsregio’s).  Nu telt Antwerpen bijna 500 000 inwoners en Gent ongeveer de helft en Brugge een vierde.  Brugge verliest het meest jonge gezinnen, maar ze huisvesten zich allemaal in de nabij gelegen gemeenten (Oostkamp, Jabbeke, Zedelgem, …) omdat in het buitengebied 15 woningen per hectare mogen gebouwd worden (grotere tuinen) en in de stad 25 woningen per hectare (kavels van max 300 m²). Jonge mensen vestigen zich ook daar waar er een goede ontsluiting is naar de autostrade (weg naar het werk). Bovendien zijn er in de rand ook minder wachtlijsten voor scholen en kinderopvang.”

Louter bijbouwen weinig effectief: de sociale huurwoning als springplank

“Het louter bijbouwen van sociale woningen lost men de problemen niet op. Dat doen we nu al decennia en de wachtlijsten worden steeds groter. Maak de sociale huurcontracten tijdelijk. Een sociale huurwoning is een springplank, geen hangmat. Mensen die zich echt niet kunnen verbeteren moeten we uiteraard helpen.  Door de tijdelijkheid in te voeren creëer je horizontale rechtvaardigheid. Wie zich verbetert en na verloop van tijd verhuist, zorgt dat mensen die op een wachtlijst staan ook een kans krijgen om zich te verbeteren.” besluit Van Volcem.

Lees hier de vraag aan en het antwoord (1) en antwoord (2) van de minister.