Moeilijke tijden komen goed
Ze zeggen wel eens, elke generatie kent zijn oorlog. Vandaag kent een generatie jongeren duidelijk zijn terreur. Ook mijn generatie kende decennia geleden zijn terreur. En ook toen keek een generatie met angst naar de toekomst. De oliecrisis was net voorbij, maar Tjernobyl deed ons vooruitgangsoptimisme in innovatie en wetenschap opnieuw serieus vervagen. Aanslagen van de CCC en de bende van Nijvel waren schering en inslag en iedereen vreesde “De Bom”. En toen… toen viel de muur… De Standaard heeft een editie die generaties in kaart brengt. Hans Cottyn brengt de generatie van de huidige veertigers in beeld. Lees het hier onder. Ik zeg alvast: moeilijke tijden komen ook goed.
De vette jaren waren voorbij (DeStandaard juli 2016)
“Het is de gang van het leven dat je op je veertigste alle idealen van op je twintigste kwijtspeelt. Alleen hebben de veertigers van nu in hun twintiger jaren nooit veel idealen gehad. Het was er de tijd niet naar. De redding kwam uit onverwachte hoek.” Hans Cottyn
Op de avond voor de verkiezingen van 24 november 1991, ik was 19, liepen we langs verkiezingsborden waarvan alle affiches waren afgetrokken. Allemaal, met uitzondering van die van het Vlaams Blok. Een onrecht, vonden we, en we trokken ook die van het Vlaams Blok van het paneel. Ineens zagen we ons omsingeld door tientallen agenten en werden we met veel geroep tegen de muur gezet. Even later ging het in een combi met loeiende sirenes naar het politiekantoor, waar we enkele uren mochten brommen. Vandalen hadden kennelijk overal in de stad de verkiezingsborden aangepakt, wij alleen op die ene plek, net waar de politie op wacht stond. Nee, we deden het niet uit overtuiging, niet echt. Maar waarom zouden we die ene affiches wel laten hangen?
Die zondag zou ingaan als ‘Zwarte Zondag’, en het was een duidelijk teken van de politieke en ideologische verwarring van die tijd. En van de ontgoocheling. De goede, zorgeloze dagen waren onherroepelijk voorbij, wisten we. En er was die voortdurende apocalyptische dreiging van de Bom.
Ravioli in de schuilkelder
In een dorp vlakbij kon je een atoomschuilkelder bezoeken. Ik ging er op mijn fietsje naartoe, een ticket kostte een paar weken zakgeld. De duikbootachtige tank was smetteloos ingericht, met comfortabele kussens, een handig kastkeukentje en armdik plaatstaal. De kasten zaten tjokvol conservenblikken. Je kon er een jaar de fall-out in overleven, legde iemand uit. Ik dacht aan onze kelder thuis: een pak minder bonen en ravioli, en vooral veel kleiner. Als jongste van een kroostrijk gezin zou de nucleaire winter bar en krap worden, wist ik. We zongen ‘Voordat de bom valt’ van Doe Maar (‘Ik heb van alles, maar geen tijd’).
Op televisie zag ik The day after (1983) en ik was in shock. Vrienden van me gingen betogen tegen de plaatsing van de kernraketten in ons land. Later zouden we vernemen dat ze er al stonden. Een nietsontziende bende schoot aan een supermarkt jongens van mijn leeftijd neer. Het staatsapparaat maakte jacht op de CCC en kwam wanhopig aanbellen bij mijn vader, Cyriel Constant Cottyn. Echt gebeurd. Paul Jambers tekende ontluisterende portretten van jongeren met Millet-jassen. Kerels die later yup wilden worden, en met het There is no alternative van Thatcher zo snel en amoreel mogelijk rijk wilden worden. Ik kende zulke jongens. Ik had zo geen jas en wilde er geen, en rondlopen als zwartjas wilde ik evenmin. Overprofilering, vond ik het. Het was allemaal niet goed voor het vertrouwen van een opgroeiende tiener, en gelukkig begreep ik snel dat het niet aan mij lag, maar aan mijn generatie. De jongeren voor ons waren ook al verdoemd, maar die hadden zich nog kunnen uitleven in de vrije liefde, met dank aan de anticonceptiepil. Wij kregen de boodschap dat je van seks kon sterven. Vanaf het midden van de jaren tachtig maakte de aidsepidemie vele slachtoffers. Je zou er cynisch van worden, en dat werden we.
Generation X
In 1991 brak Kurt Cobain met zijn grungeband Nirvana door. De plaat Nevermind zegt het allemaal: trek het je allemaal niet aan. Op de hoes was een baby te zien die een dollarbiljet achterna zwom.
Uit hetzelfde jaar dateerde het boek van Douglas Coupland, Generation X. De Canadese schrijver heeft het over een generatie die zich ‘doelbewust verscholen houdt’. Dromen? Nee, daar deden wij niet aan. Wij waren de illusieloze, uitzichtloze generatie. We trokken een beschermend pak van ironie aan. In de sociale theorie heette dat postmodernisme: het einde van de Grote Verhalen. Madonna droeg het ene moment een kruisje van een maagd, het andere een ijshoorntjesbeha van een gogodanseres. Als je geen kameleon was, dan hield je het niet uit. Kurt Cobain, rechtlijniger dan hij wilde zijn, hield het voor bekeken. En zijn zelfmoord greep ons meer aan dan we wilden toegeven. Goed, er was die betoging Hand in Hand, in maart 1992. Daar was ik ook bij, en 100.000 met ons. We hadden het niet willen missen. Wat waren we verontwaardigd over die Zwarte Zondag. Ik herinner me van die betoging een spandoek met de leuze ‘Anthonyke, ge zijt een toffe jongen’, naar de jongen die door de bende van Patrick Haemers was ontvoerd. Dat was niet meteen een statement tegen racisme, het was meer een daad van dada, en het paste helemaal in de tijdgeest.
Weg met de deconfiture
En toch veranderde er iets. Natuurlijk, we werden ouder en wijzer. Droeviger niet, want we waren droevig geboren. Maar we vonden op de een of andere manier toch een lief, een job, een huis. En we gingen uiteindelijk, na lang aarzelen, kinderen op de wereld zetten, ook al dachten we dat dat onverantwoord was. Een kermis zoals die van onze potverterende ouders zou het nooit worden, maar misschien was het leven toch waard om geleefd te worden, misschien konden we losraken van dat sentiment van deconfiture, van die drang om ons te verschuilen. Het zou nog jaren duren vooraleer we iets als idealen aankweekten, want als je het niet jong leert, dan krijg je het oud veel moeilijker gedaan. Ze kwamen uit de hoek waarvan je het niet verwachtte: van de volgende generatie. Het waren jonge blagen die genoeg hadden van dat eeuwige cynisme. Onder de noemer ‘new sincerity’ kwam een hernieuwd geloof in de vooruitgang en de mens naar boven. Je mocht weer zoeken naar authenticiteit, echte gevoelens, echte waarden. In plaats voor ironische afstand kwam oprechte nabijheid.
De dertiger zoekt het niet ver en ziet het niet groot. Vriendengroepjes legden hun centen bij elkaar om een bos te planten, samen een oude brouwerij te renoveren, een stadstuin aan te leggen, een autootje te sharen, een windmolen uit te baren of een ruilbibliotheekje te bouwen. Kleinschalige initiatieven in een coöperatieve en ecologische geest, gezond verstand eerst, en iedereen kreeg een log-in voor de blog.
De veertiger werd, door van de dertiger te leren, volwassen. Eindelijk, dat mocht wel eens. Dit waren de lessen: weg met ironie (en dat is niet ironisch), doe het zelf (dan wordt het ook gedaan), alle beetjes helpen (zit niet te wachten op wat het apparaat voor jou zal doen), sakker niet langer over het neoliberalisme (het alternatief ben je zelf).
Hans Cottyn Copyright © 2016 Corelio. Alle rechten voorbehouden